De geschiedenis van Limburgse vlaai
Heb je al eens gehoord van sjtaekbaerevlaai, proemevlaai, riestevlaaj of krumelvlaai, of heb je ze misschien zelfs al eens geproefd? Zo niet, dan heb je echt wat gemist!
Limburgse vlaai (vlaoj, flaai of vla, afhankelijk van het dialect) is een gebakssoort die traditioneel geassocieerd wordt met Belgisch- en Nederlands Limburg. Het wordt vaak gegeten bij allerlei gelegenheden, zoals bijvoorbeeld als er kermis is, verjaardagen, feestdagen, op zondagen, of gewoon als er visite langskomt. Alles rondom vlaai benadrukt de Limburgse gastvrijheid.
Al in de 12e eeuw werden vlaaien gebakken, wat blijkt uit een vermelding van de belegering door Godfried III van Leuven in 1190 van de stad Sint-Truiden. Dus toch niet alleen een typisch Limburgs product, die vlaai. De inwoners van de stad boden hem een vlaai aan die volgens een oud plaatselijk recept was gebakken. Schijnbaar smaakte dat stukje zo goed dat de hertog daarop besloot het beleg te staken.
De fascinatie in Limburg voor dit lekkers schijnt voort te komen uit een combinatie van boerderijen, fruitgaarden en gastvrijheid. Naast wittebrood werd er tijdens het oogstfeest een koek gemaakt van tarwemeel met vruchtenmoes. Destijds beschreven als een ‘Limburgse eigenaardigheid’ die vlaai wordt genoemd.
Van luxe traktatie tot dagelijks genot
Tot midden twintigste eeuw werd vlaai ook in Limburg als een luxe traktatie beschouwd, die uitsluitend tijdens de feestdagen op tafel kwam. En feestdagen waren er best veel: niet alleen de kermissen, maar ook dopen, communiefeesten, bruiloften en volksfeesten. Door de toenemende welvaart na de Tweede Wereldoorlog kwamen de vlaaien steeds vaker ook op tafel tijdens ‘gewone’ zondagen. Door het opkomend toerisme raakten de vlaaien ook buiten Limburg steeds meer bekend en geliefd en werden ze graag mee naar huis genomen. In 1986 opende zelfs de eerste vlaaienwinkel in Amsterdam.
Kenmerken van vlaai
De Limburgse vlaak heeft een platte bodem van gistdeeg, met opstaande randen en een doorsnede van 30 centimeter. De bodem is + 1 cm dik maar voldoende stevig om met de hand te eten. Het vlaaiendeeg is anders dan taartdeeg; meestal is het een zoet gistdeeg en soms linzen- of biscuitdeeg. Het kneden van het deeg is behoorlijk bewerkelijk en gebeurt tegenwoordig dan ook meestal machinaal. Na het rijzen legt men de deegbodem in een speciale vlaaivorm en vult men deze met al dan niet geweckte vruchten. Dat kunnen kruisbessen (sjtaekbaere oftewel kroeàsele, krusjele, stekbaere of kroonsjelle!), abrikozen, kersen, pruimen, appels of abrikozen zijn, of een combinatie daarvan. Ook compote, pudding of rijstebrij (riestevlaai) zijn geliefde ingrediënten. De vulling wordt soms afgedekt met deegkruimels (krumelvlaai) of met een raster van deeg (ruutjes of laddervlaai). De vlaai bakt men gelijk met de vulling op een ijzeren bakplaat in een hete oven. Na het bakken wordt soms nog poedersuiker, slagroom en/of kaneel toegevoegd.
En dan: genieten!
Als de vlaai uit de oven komt, wordt hij traditioneel gepresenteerd op een vlaaischotel, die meestal van glas of aardewerk is. Vaak komt er eerst een mooie papieren onderlegger op, soms met ajourwerk (papieren kant). Vlaai wordt altijd op kamer- of op keldertemperatuur geserveerd, om de smaak goed tot zijn recht te laten komen. Van een grote vlaai snijdt men 8 of 10 (zelden 12) punten, die in het Limburgs dialect ‘stökskes’ heten. Koffie met vlaai is het meest gebruikelijk. Maar… wist u trouwens dat het ook verrukkelijk is om een stukje verse vruchtenvlaai te nuttigen met een glaasje sekt of champagne? Eigenlijk is een bezoek aan Noord-Limburg niet compleet zonder ein stökske echte Limburgse vlaai. Wij zeggen dan ook graag: Geneet!